M. Vinteuil dorpsorganist en pianoleraar is pas gestorven, zo ongeveer van verdriet, onder andere omdat zijn dochter die een lesbische relatie heeft hem zo slecht behandelt. De moeder van de Verteller beklaagt zijn droevig lot:
« Pauvre M. Vinteuil, disait ma mère, il a vécu et il est mort pour sa fille, sans avoir reçu son salaire. Le recevra-t-il après sa mort et sous quelle forme? Il ne pourrait lui venir que d’elle. »
Door een toeval wordt de jonge verteller de voyeuristische toeschouwer van volgende scène. Hij kijkt toe van buiten naar een verlicht openstaand venster.
Misschien is het uit een indruk die ik paar jaar later ook bij Montjouvain opdeed, en die me toen duister bleef, het beeld voortgekomen dat ik me heb gevormd van sadisme.
Achter in de salon van juffrouw Vinteui stond op des schouw een klein portret van haar vader, dat ze snel ging pakken op het moment dat het geluid weerklonk van een rijtuig dat van de weg af kwam, waarna ze zich op een bank wierp, een tafeltje naar zich toe trok en daar het portret op zette, precies zoals haar haar vader destijds het muziekstuk naast zich gelegd had dat hij voor mijn ouders wilde spelen. Even later kwam haar vriendin binnen. Juffrouw Vinteuil begroette haar zonder op te staan, met haar handen achter haar hoofd, en schoof naar achter op de sofa als om plaats voor haar te maken. Maar meteen besefte ze dat ze haar daarmee in een houding leek te dwingen die haar misschien onwelgevallig was. Ze dacht dat haar vriendin misschien liever ver van haar op een stoel wilde zitten, ze vond zichzelf opdringerig, haar fijngevoelige hart schrok ervan; ze nam de hele sofa weer in beslag, sloot haar ogen en begon te gapen om aan te geven dat ze alleen uit slaperigheid zo was gaan liggen. Ondanks de ruwe, dominante gemeenzaamheid waarmee ze haar vriendin behandelde, herkende ik de overbeleefde, aarzelende gebaren en plotselinge scrupules van haar vader. Even later stond ze op en deed alsof ze de luiken wilde dichtdoen maar dat niet voor elkaar kreeg.
“Laat toch open, ik heb het warm,” zei haar vriendin.
“Maar dat is vervelend, iedereen kan ons zien,” antwoordde juffrouw Vinteuil.
Maar ze vermoedde waarschijnlijk dat haar vriendin zou denken dat ze die woorden alleen maar gezegd had om haar als reactie bepaalde andere woorden te ontlokken, die ze inderdaad graag had horen uitspreken, maar uit fijngevoeligheid liefst op eigen initiatief. Haar blik, die ik niet kon onderscheiden, had dan ook ongetwijfeld de uitdrukking die mijn grootmoeder zo leuk vond toen ze fel vervolgde: “En als ik zeg ons zien, bedoel ik ons zien lezen. Wat voor onbenulligs je ook aan het doen bent, het is vervelend om te bedenken dat je wordt gezien door vreemde ogen.”
Uit instinctieve edelmoedigheid en onwillekeurige beleefdheid verzweeg ze de vooraf bedachte woorden die ze onmisbaar had geacht voor de volledige vervulling van haar verlangen. En op elk moment werd in haar binnenste een lompe, triomfantelijke rouwdouw (kinkel) smekend aangeroepen en achteruit gedrongen door een timide, nederige maagd.
“Ja, er kijkt vast iemand naar ons op dit tijdstip in deze drukbezochte uithoek,” zei haar vriendin ironisch. “Nou en?” ging ze verder (terwijl ze een plagerige, liefdevolle knipoog meende te moeten voegen bij die woorden, die ze uit goedigheid voordroeg als een tekst waarvan ze wist dat juffrouw Vinteuil hem graag hoorde, op een toon die ze cynisch probeerde te laten klinken), “zelfs al zouden we gezien worden, des te beter toch?”
Juffrouw Vinteuil rilde en stond op. Haar gewetensvolle en gevoelige hart wist niet welke woorden er spontaan moesren opwellen bij het tafereel waar haar zintuigen om schreeuwden. Zo ver van haar morele aard als maar kon, probeerde ze de taal te vinden die zou passen bij het verdorven meisje dat ze verlangde te zijn, maar de woorden die dat meisje naar haar idee ongeveinsd zou hebben uitgesproken, leken haar uit haar eigen mond vals te klinken. En het weinige dat ze wel durfde zeggen kwam er uit op een gekunstelde toon waarin haar gewaagde aanvechtingen werden lamgeslagen door haar gewone schuchterheid, en werd afgewisseld met: “Heb je het niet koud, heb je het niet te warm, wil je niet liever alleen zijn en lezen?”
“Mevrouw lijkt nogal wulpse gedachten te hebben vanavond,” zei ze tenslotte, ongetwijfeld een zin herhalend die ze ooit uit de mond van haar vriendin had gehoord.
In het decolleté van haar lijfje van crêpe voelde juffrouw Vinteuil haar vriendin plotseling een kus drukken, ze slaakte een gilletje en bevrijdde zich, waarna ze elkaar klapwiekend met hun wijde mouwen achterna renden, kakelend en krijsend als verliefde vogels. Toen viel juffrouw Vinteuil uiteindelijk op de bank, bedekt door het lichaam van haar vriendin. Maar die laatste keerde haar rug naar het tafeltje waarop het portret van de voormalige pianoleraar stond. Diens dochter begreep dat haar vriendin het niet zou zien als ze haar aandacht er niet op vestigde, en ze zei, alsof ze het portret nog maar net had opgemerkt: “O, dat portret van mijn vader dat naar ons kijkt, wie heeft dat daar nu weer neergezet, ik heb toch al twintig keer gezegd dat het daar niet hoort.”
Ik herinnerde me dat Vinteuil tegen mijn vader precies hetzelfde had gezegd over het muziekstuk. Ze hadden ongetwijfeld de gewoonte om het portret voor rituele profanaties te gebruiken, want haar vriendin antwoordde haar in de volgende termen, die kennelijk deel uitmaakten van haar liturgische tegenzang: “Laat hem toch waar staat, hij kan ons toch niets meer maken. Geloof maar dat hij zou jammeren, dat hij je jas om je heen zou slaan als hij je hier zo zag, met het raam open, die lelijke aap.”
Juffrouw Vinteuil antwoordde met een zacht verwijtend “Tuttut” waaruit haar goede inborst bleek (…) Maar ze kon geen weerstand bieden aan de verlokking van het genot dat ze zou voelen als ze liefdevol werd bejegend door iemand die zo meedogenloos was tegen een weerloze dode; ze sprong op de knieën van haar vriendin en bood haar kuis haar voorhoofd aan voor een kus, zoals ze had kunnen doen als ze haar dochter was geweest, met het heerlijke besef dat ze samen zo de wreedheid ten top gingen voeren door Vinteuil tot in de graf te beroven van zijn vaderschap.
Haar vriendin nam haar hoofd tussen haar handen en gaf haar een kus op het voorhoofd, met een gedweeheid die haar werd vergemakkelijkt door de warme gevoelens die ze voor juffrouw Vinteuil koesterde en door het verlangen wat afleiding te brengen in het nu zo droeve leven van het weesmeisje.
“Weet je wat ik nu zou willen doen met dat ouwe kreng?” vroeg ze terwijl ze het portret oppakte.
En ze fluisterde de dochter Vinteuil iets in wat ik niet kon horen.
“O, dat durf je toch nooit!”
“Durf ik er niet op de spugen, op dàt daar? vroeger de vriendin gewild grof.
Meer hoorde ik niet, want met een vermoeide, onbeholpen, bedrijvige, eerlijke en droevige gezichtsuitdrukking kwam juffrouw Vinteuil de luiken en en het raam dichtdoen, maar ik wist nu welk loon Vinteuil na zijn dood van haar had gekregen voor alles wat hij tijdens zijn leven om haar had moeten doorstaan. (Vertaling De Haan & Hofstede)
Scène de sadisme à Montjouvain
C’est peut-être d’une impression ressentie aussi auprès de Montjouvain, quelques années plus tard, impression restée obscure alors, qu’est sortie, bien après, l’idée que je me suis faite du sadisme. (…)
Au fond du salon de Mlle Vinteuil, sur la cheminée, était posé un petit portrait de son père que vivement elle alla chercher au moment où retentit le roulement d’une voiture qui venait de la route, puis elle se jeta sur un canapé, et tira près d’elle une petite table sur laquelle elle plaça le portrait, comme M. Vinteuil autrefois avait mis à côté de lui le morceau qu’il avait le désir de jouer à mes parents. Bientôt son amie entra. Mlle Vinteuil l’accueillit sans se lever, ses deux mains derrière la tête et se recula sur le bord opposé du sofa comme pour lui faire une place. Mais aussitôt elle sentit qu’elle semblait ainsi lui imposer une attitude qui lui était peut-être importune. Elle pensa que son amie aimerait peut-être mieux être loin d’elle sur une chaise, elle se trouva indiscrète, la délicatesse de son cœur s’en alarma ; reprenant toute la place sur le sofa elle ferma les yeux et se mit à bâiller pour indiquer que l’envie de dormir était la seule raison pour laquelle elle s’était ainsi étendue. Malgré la familiarité rude et dominatrice qu’elle avait avec sa camarade, je reconnaissais les gestes obséquieux et réticents, les brusques scrupules de son père. Bientôt elle se leva, feignit de vouloir fermer les volets et de n’y pas réussir.
– Laisse donc tout ouvert, j’ai chaud, dit son amie.– Mais c’est assommant, on nous verra, répondit Mlle Vinteuil.
Mais elle devina sans doute que son amie penserait qu’elle n’avait dit ces mots que pour la provoquer à lui répondre par certains autres, qu’elle avait en effet le désir d’entendre, mais que par discrétion elle voulait lui laisser l’initiative de prononcer. Aussi son regard, que je ne pouvais distinguer, dut-il prendre l’expression qui plaisait tant à ma grand’mère, quand elle ajouta vivement :
– Quand je dis nous voir, je veux dire nous voir lire ; c’est assommant, quelque chose insignifiante qu’on fasse, de penser que des yeux vous voient.
Par une générosité instinctive et une politesse involontaire elle taisait les mots prémédités qu’elle avait jugés indispensables à la pleine réalisation de son désir. Et à tous moments au fond d’elle-même une vierge timide et suppliante implorait et faisait reculer un soudard fruste et vainqueur.
– Oui, c’est probable qu’on nous regarde à cette heure-ci, dans cette campagne fréquentée, dit ironiquement son amie. Et puis quoi ? ajouta- t-elle (en croyant devoir accompagner d’un clignement d’yeux malicieux et tendre ces mots qu’elle récita par bonté, comme un texte qu’elle savait être agréable à Mlle Vinteuil, d’un ton qu’elle s’efforçait de rendre cynique), quand même on nous verrait, ce n’en est que meilleur.
Mlle Vinteuil frémit et se leva. Son cœur scrupuleux et sensible ignorait quelles paroles devaient spontanément venir s’adapter à la scène que ses sens réclamaient. Elle cherchait le plus loin qu’elle pouvait de sa vraie nature morale, à trouver le langage propre à la fille vicieuse qu’elle désirait d’être, mais les mots qu’elle pensait que celle-ci eût prononcés sincèrement lui paraissaient faux dans sa bouche. Et le peu qu’elle s’en permettait était dit sur un ton guindé où ses habitudes de timidité paralysaient ses velléités d’audace, et s’entremêlait de : « Tu n’as pas froid, tu n’as pas trop chaud, tu n’as pas envie d’être seule et de lire ? »
– Mademoiselle me semble avoir des pensées bien lubriques, ce soir, finit-elle par dire, répétant sans doute une phrase qu’elle avait entendue autrefois dans la bouche de son amie.
Dans l’échancrure de son corsage de crêpe, Mlle Vinteuil sentit que son amie piquait un baiser, elle poussa un petit cri, s’échappa, et elles se poursuivirent en sautant, faisant voleter leurs larges manches comme des ailes et gloussant et piaillant comme des oiseaux amoureux. Puis Mlle Vinteuil finit par tomber sur le canapé, recouverte par le corps de son amie. Mais celle-ci tournait le dos à la petite table sur laquelle était placé le portrait de l’ancien professeur de piano. Mlle Vinteuil comprit que son amie ne le verrait pas si elle n’attirait pas sur lui son attention, et elle lui dit, comme si elle venait seulement de le remarquer :
– Oh ! ce portrait de mon père qui nous regarde, je ne sais pas qui a pu le mettre là, j’ai pourtant dit vingt fois que ce n’était pas sa place.
Je me souvins que c’étaient les mots que M. Vinteuil avait dits à mon père à propos du morceau de musique. Ce portrait leur servait sans doute habituellement pour des profanations rituelles, car son amie lui répondit par ces paroles qui devaient faire partie de ses réponses liturgiques :
– Mais laisse-le donc où il est, il n’est plus là pour nous embêter. Crois-tu qu’il pleurnicherait, qu’il voudrait te mettre ton manteau, s’il te voyait là, la fenêtre ouverte, le vilain singe.
Mlle Vinteuil répondit par des paroles de doux reproche : « Voyons, voyons », qui prouvaient la bonté de sa nature, (…). Mais elle ne put résister à l’attrait du plaisir qu’elle éprouverait à être traitée avec douceur par une personne si implacable envers un mort sans défense ; elle sauta sur les genoux de son amie, et lui tendit chastement son front à baiser comme elle aurait pu faire si elle avait été sa fille, sentant avec délices qu’elles allaient ainsi toutes deux au bout de la cruauté en ravissant à M. Vinteuil, jusque dans le tombeau, sa paternité. Son amie lui prit la tête entre ses mains et lui déposa un baiser sur le front avec cette docilité que lui rendait facile la grande affection qu’elle avait pour Mlle Vinteuil et le désir de mettre quelque distraction dans la vie si triste maintenant de l’orpheline.
– Sais-tu ce que j’ai envie de lui faire à cette vieille horreur ? dit-elle en prenant le portrait.
Et elle murmura à l’oreille de Mlle Vinteuil quelque chose que je ne pus entendre.
– Oh ! tu n’oserais pas.
– Je n’oserais pas cracher dessus ? sur ça ? dit l’amie avec une brutalité voulue.
Je n’en entendis pas davantage, car Mlle Vinteuil, d’un air las, gauche, affairé, honnête et triste, vint fermer les volets et la fenêtre, mais je savais maintenant, pour toutes les souffrances que pendant sa vie M. Vinteuil avait supportées à cause de sa fille, ce qu’après la mort il avait reçu d’elle en salaire.