Niet naar Solsbury Hill geweest

 

Solsbury Hill leerde ik kennen op onze trip naar Bath in 89. Ergens in de grote vakantie van dat jaar werd er in de Zuid-Engelse stad een fotoworkshop georganiseerd. Hoe kan je dat nummer nu niet kennen, zei Eddy Willems, mijn leraar fotografie: My heart going boom boom boom. Ze hadden de cd natuurlijk mee in het busje dat hij voor de deelnemers aan de workshop ginds gehuurd had. Peter Gabriel heeft zijn studio’s in Box, zo werd mij uitgebreid verteld en dat is even buiten Bath. Een paar kilometer daar vandaan ligt Solsbury Hill. Wacht maar, we trekken er op een avond naartoe en we zetten de muziek keihard op. We hadden die week een gevuld dagschema en ik, het oudje in de groep, was vlijtiger dan de anderen: ik was op voor de anderen en weg uit het YMCA hotel om het ochtendlicht niet te missen. Ik doolde uren door de stad, we spraken enkel af om wat te eten en ’s avonds moesten de filmpjes nog ontwikkeld in f-stop, een bevriende fotoclub van de stad. Dat duurde vaak tot 11 uur of later. Ik kon dan geen zinnig woord meer uitbrengen, terwijl de jongelui aan de drank gingen. Na drie dagen was het nog erger en zo miste ik de uitstap naar Solsbury Hill door pure uitputting.

De popmuziek is me, zoals toen, altijd toegeleverd door anderen, door mijn broers in de Elvis-tijd, door neef Peter uit Amsterdam, en later door mijn kinderen. In tussenperiodes ging het hele gebeuren aan mij voorbij. Ik zou David Bowie amper bij naam gekend hebben als mijn studenten het niet over hem gehad hadden. Nu en dan adopteerde ik half per ongeluk wel een song, een ritme, een LP. Zo passeerden A wooden heart (Muss I denn) van Presley, de Beatles van A hard Day’s Night, en The Sound of Silence. Onder de auspiciën van mijn dochters bv Boys don’t cry van The Cure and Riders on the Storm van de Doors. Maar Paul Simon’s Graceland en zowat alle songs van Randy Newman zijn me even dierbaar als het klassieke werk.

Maar zelden wilde ik doordringen tot de tekst zelf. Ook in 89 deed ik niet de moeite om precies te verstaan wat er gezegd werd, en eigenlijk herinnerde ik me achteraf enkel die ene regel “My heart going boom boom boom”, al wist ik ook van de heuvel en het uitzicht op Bath, maar pas nu kom ik te weten dat het over een “spirituele ervaring” zou gaan aan het begin van Gabriel’s solo-carrière.

Climbing up on Solsbury Hill
I could see the city light
Wind was blowing, time stood still
Eagle flew out of the night
He was something to observe
Came in close, I heard a voice
Standing stretching every nerve
Had to listen had no choice
I did not believe the information
I just had to trust imagination
My heart going boom boom boom
“Son,” he said “Grab your things,
I’ve come to take you home.” 

In mijn herinnering klonk de song ook op de avonden waarop Eddy en ik samen bezig waren met het verkennen van de oude fotografische procedé’s. Dat gebeurde in de weekends, want dan waren de kinderen bij hun moeder. Die avonden, die eigenlijk dagen waren, waren alomvattend: nu heb ik een halve week nodig voor ik aan mijn eerste resultaat bij de oude procédé’s toe ben, toen hingen cyanotypies, zoutdrukken en callitypies dezelfde dag aan de koord onder het spant te drogen. Daarvoor hadden we achtereenvolgens de negatieven in de doka gemaakt, ze gedroogd met behulp van mijn dochter’s haardroger, de coatingvloeistoffen aangemaakt in donkerbruine glazen flesjes, de diverse aquarel- of etspapieren geprepareerd, ze vervolgens een eerste laag gegeven. Ik vermoed dat we tussendoor iets aten, maar daar herinner ik me niets van. Vaak was het lief van Eddy, Hanneke, bij ons en die keek tv of luisterde naar muziek, waartussen dus de heer Peter Gabriel een plekje had. Hier en daar lukte er een print, een toevalstreffer, meestal ging er iets niet naar wens en zochten we naar de fout die we gemaakt hadden: de gevoelige laag slecht aangebracht, teveel licht in de kamer waar ze gedroogd waren, niet voldoende droog, een foute samenstelling van de vloeistof… Als we ons eindelijk door alle klaargemaakte bladen hadden heen gewerkt – diverse baden: ontwikkelen, toner, fixeren, spoelen – was het vaak over drie in de nacht, na een “werkdag” van naar schatting vijftien uur.

“Hey” I said “You can keep my things,
They’ve come to take me home.”

Amsterdam omtrent 1960

 

Oom Bert (spreek uit Bèr), dat was mijn meest bijzondere oom. niet alleen omdat hij mijn peter was, ook omdat hij zo ver woonde, en omdat hij een vrouw had die make-up en lippenstift gebruikte en om haar polsen rinkelende ringen droeg (en dat deed geen andere tante van mij). Bovendien was hij apart: hij leerde ons al heel jong trucjes met de kaarten, en vreemde goochelhandigheidjes zoals een cent in een glas water laten vallen en die dan niet in dat glas bleek te zitten maar gewoon uit je oor gehaald werd. Hij bracht speciale dingen mee, cadeautjes natuurlijk, maar ook dingen waar hij ons mee wilde amuseren. Ik herinner me er twee: een fles cognac waar er als je op de stop drukte rode duiveltjes van onder kurk tevoorschijn kwamen en een soort dansje deden. En een koperen kooi met een mechanische kanarie in die een deuntje floot. Die kooi is bij ons achtergebleven en natuurlijk speelde wij drieën het klaar om het mechanisme kapot te maken. Ze was trouwens niet van hem maar van zijn vriend Ton, die ze uiteindelijk ook terugkreeg, maar wel half afgetuigd.

Elke zomer nam mijn peter, oom Bert, mij een paar weken mee naar Amsterdam. Dat was tegelijk opwindend en wat eenzaam. En ook een beetje onwennig, want soms was mijn neef Peter er (vaak was hij ook bij mij thuis bij mijn broer Willy) en die was zoveel jonger, zo anders, zo verwend. Verder verstonden die lieve Amsterdammers die daar over de vloer kwamen die soms wel grappige Vlaamse jongen vaak niet. En bovendien hadden mijn oom en mijn tante elk hun werk, tenminste in de eerste tijd, later zou oom Bert als een soort nieuwe man avant la lettre thuis blijven en zorgen voor het eten en voor hun enig kind.

Mijn oom had een piano. hij was muzikaal en speelde piano: toen wij kleine kinderen waren had hij ons in Turnhout al vermaakt met kat-en-muis nabootsingen, of met een bromberendans. Maar zoals andere begaafde amateurs speelde hij uit zijn hoofd en dus kon hij waarschijnlijk amper noten lezen. En dus was, tussen mijn tochten langs de Leidse plein, Leidse straat, de grachten, Muntplein en Kalverstraat, mijn stiekeme bezoekjes aan de krokettenautomaat door, mijn gesnuffel in zijn bibliotheek, de piano een beetje van mij.

Maar ik speelde alleen van het blad en was nooit heel erg geneigd om het allemaal zelf uit te zoeken. Al liep mijn oom erg op met Beethoven – hij voelde hem helemaal aan, hij kon hem haast voorspellen, zei hij – toch werd de muziek op de Weteringschans beheerst door de volkse muziek, de populaire liedjes en de humor. We luisterden bijvoorbeeld naar de sketches van Tom Manders – Dorus – met Cor Steyn aan het hammondorgel. Op de platenspeler draaide mijn neef de Moordballade van de man helemaal grijs. Die vond ik zelf wel leuk, maar vaak vond ik het toch maar wat plat, vooral dan de muziek.

Mijn oom had één enkele klassieke partituur: de Sonates van Mozart. En dat was de eerste jaren, zo ergens op mijn zestiende, nog wat te hoog gegrepen. Dus bleef het boek gewoon op de lessenaar staan en draaide ik met enige ontgoocheling de paar klassieke platen van de verzameling van mijn oom en probeerde om van Weber te houden: Der Freischütz, Oberon, Aufforderung zum Tanz. Later ook vond ik een soort verstandhouding met mijn neef en zo belandde ik samen met hem in de Beatlesfilm “A hard day’s night”. Een muzikale wereld waar ik eigenlijk niet van hield, maar de film ik vond wel grappig, en zo bleef ik toch aan hun muziek plakken. Wel zonder enige kennis van zaken.

Oom Bert was gul en deed ook erg zijn best om me verjaardagscadeaus uit te zoeken waar ik wat aan had. Toen ik Romaanse ging studeren wist hij het opeens. In hun buurt was er een goede boekhandel met veel aandacht voor Franse literatuur, en zo kreeg ik het waarschijnlijk eerst Nederlandstalige boek over Camus van hem cadeau. Later kreeg ik geld van hem om er zelf een bezoekje te brengen en mijn eigen keuze te maken.

Het boek met de Mozart-sonates kreeg ik mee zodra ik erin durfde spelen en het ligt nog in mijn kast beneden en het partituurbeeld dat ik van vele sonates heb, ondanks de nieuwere Urtext-partituren, is nog altijd dat van mijn oom’s boek.