23 Arles 1: de experts geven hun advies

De Rencontres internationales de la Photographie zijn in een bepaalde periode van mijn leven van fotograaf een soort vast ankerpunt geweest, de periode waarin ik vond – onder druk van mijn fotovrienden – dat ik moest proberen om bekendheid te verwerven met mijn werk. Die vrienden vonden trouwens dat mijn magere succes veroorzaakt werd door mijn matige ambitie en mijn gebrek aan initiatief, terecht of niet. De tocht van Roland en ik naar Parijs was een beetje een beginpunt om het anders te gaan doen. Arles was mijn volgende stap.

Voordien was ik ook al wel eens in Arles gepasseerd met dochter Clara, in die eerste week van juli dat elk jaar het festival plaats vindt. Het was niet meer dan polshoogte nemen. Uitzoeken hoe het werkte, rondkijken op de veelvuldige en over de stad verspreide tentoonstellingen en het accreditatiesysteem leren kennen waarbij je met een badge rondliep maar in feite een abonnement had gekocht op de diverse expo’s.

Maar toen werd het ineens serieuzer. Ik ging nu jaar na jaar , met mijn recentste werk meedoen aan de daar georganiseerde lectures de portfolio, beoordelingen van je fotowerk. Eerst vonden die dag na dag plaats in het Hotel Arlatan,  in de namiddag – eerder laat natuurlijk, we waren in de Provence -: de kandidaten posteerden zich op de binnenkoer met hun portfolio en de galeriehouders en andere geïnteresseerden passeerden en vroegen om je visitekaartje als er interesse was. Later verhuisden de lectures naar de Cour de l’Archevêché, en werd de formule omgekeerd. Nu kregen de lecteurs een vaste plaats en moesten wij, de kandidaten onze beurt afwachten. Elke dag om 15.00 uur werden de inschrijvingen geopend, wat een letterlijke rush op de tafels met de inschrijvingsformulieren veroorzaakte, die soms, ondanks de grote hitte, fysiek werd, une bousculade. Als frisse vijftiger werd ik weleens weggedrumd of belandde ik bij de verkeerde man of vrouw, bv eentje die zich met mode bezighield, niet echt de persoon aan wie ik mijn landschappen of mijn stillevens kon slijten.

Het leverde in de loop der jaren allerlei ervaringen op. Eigenwijze raad van betweterige proffen die dachten te weten waar ik technisch, eventueel artistiek in de fout ging, die me dus behandelden als een pas afgestudeerd kereltje van twintig. Bernard Viallon bv was iemand met die stijl: niet toevallig was hij een ex-leraar die nu een fotogalerij in Lyon had die Vrais rêves heette. Er waren journalisten die mijn werk te ingewikkeld vonden en eigenlijk zelfs oninteressant. Er was Frédéric Karikèse die me meteen uitnodigde om een recente reeks van mij -de Paysages habitables te laten verschijnen op een Frans-Waalse website, Artchaos. Er waren ook wel lovende woorden, verre beloftes, en veel uitingen in de zin van “mooi, maar helaas, ik kan weinig voor u doen”.

In die jaren zou ik vrienden en kennissen maken, mensen jaar na jaar terugzien. Wolfgang en Tina van de Galerie Lichtblick in Keulen; Michel Plante en zijn vrouw Claudia uit de regio Toulouse, hun vrienden van Artchaos: de Parijzenaar Sylvain, de club vrienden uit Marseille, Joël Picard van Galerie des Schistes van Cabrières. Pierre Gassin was directeur van het Centre Iris pour la photographie uit Parijs. Sommigen gingen me volgen, anderen boden me een expo aan, en Pierre liet me een paar jaar later op mijn beurt sommige van zijn lectures de portfolio leiden.

Kortom, ik raakte verweven met het onofficiële fotofestival, ik vond er elk jaar met veel plezier vrienden terug en daar vertel ik graag in een volgende blog nog wat meer over.

22 Een bijzondere tentoonstelling in Lovenjoel

 

Ik kreeg in de jaren na mijn afstuderen als kunstfotograaf bijna moeiteloos kansen om te exposeren, wat goed uitkwam voor iemand die amper het lef had om zelf zijn werk te gaan aanbieden aan galerijhouders en instellingen waar expositiemogelijkheden waren. Al deed ik dat toch soms. De naïeve vijftiger die ik was kwam zo wel eens voor verrassingen te staan. In de Brusselse galerij Sephia kreeg ik bijvoorbeeld te horen dat mijn eerste reeks stillevens waar nogal wat spiegels en gebroken glas in voorkwamen, helemaal niet zo origineel was als ik dacht, want, zei de man van die galerij, ik heb dat al te vaak gezien in de VS in de jaren zeventig. Wat voor mij een volkomen verrassing was.

Maar goed, ik stelde tentoon in het galerietje van Roger Kockaerts, dé specialist van archivering en oude fotografische technieken. Het heette PH7 en lag in de straat van de gevangenis in Vorst en het was ook voor een stuk zijn atelier en verkooppunt. Ikzelf verkocht er voor het eerst aan een totaal onbekend iemand, en voor het eerst droeg ik een flinke percent af aan de galerij. Ik kreeg ook kansen in mijn eigen stad Genk waar de schepen van cultuur bij wijze van overdrijving in haar inleiding vertelde dat hier “niemand minder dan Karel Van Gerven” zijn werk toonde. En ik mocht, nog eens via Eddy, deelnemen aan een groepstentoonstelling van de Koninklijke Academie van Den Haag, samen met allerlei specialisten van de meest divers oude technieken, het was een dubbele expo: Den Haag en Genk. En later zou ik een beetje mijn weg vinden in Frankrijk en Catalonië, maar de merkwaardigste ervaring bleek het Festival Mater Dei in Lovenjoel bij Leuven.

De naam Pascal Baetens kwam ik voor het eerst tegen in Arles waar hij – zoals vele anderen elk jaar – een plekje had gevonden om te exposeren tijdens de beroemde Rencontres internationales, namelijk in de eetzaal van een hotel. Het was niet eens zo eenvoudig om bij de foto’s te komen vanwege het meubilair, maar het lukte me toch en ik trof er een reeks aan met naaktmodellen in diverse locaties. Later zou blijken dat hij daarin specialiseerde en dat hij ook workshops organiseerde rond hetzelfde thema. Een paar jaar daarna bereikte me per mail, en mogelijk via Roger Kockaerts, een soort oproep om deel te nemen aan een festival in de verlaten gebouwen van het vroegere psychiatrische ziekenhuis Salve Mater voor vrouwen  in Lovenjoel. Dat leek me wel de moeite. En dus ging ik me presenteren met mijn Proustlandschappen en mijn recente zoutdrukken en Vandyke Brown’s. Pascal was charmant, bekeek enthousiast mijn werk en bevestigde meteen mijn deelname. Bij die gelegenheid vertelde hij hoe hij de onwaarschijnlijke buitenkans had gekregen om dit immense leegstaande gebouw te bewonen tot de instelling wist wat ze met deze kolossale eigendom wilde aanvangen. Hij vermeldde ook dat hij bovendien een pak rondslingerende dossiers van patiënten gevonden had in een van de zalen. Ik kreeg dus een plaatsje tussen de vele fotografen in de zalen en gangen daar. Van de vernissage herinner ik me enkel de hallucinante terugkeer naar huis waarbij schoonzoon Jordan in paniek uit het rechter zijraampje van mijn auto hing om mij te gidsen, want mijn ruitenwissers waren stuk en het was fel gaan regenen en ik zag haast niets door de voorruit.

Toen kwam een paar dagen later ineens van Pascal het “slechte nieuws” dat er foto’s gestolen waren, waaronder een aantal van mij, een stuk of acht. Ook Roger was slachtoffer en nog een derde kunstenaar. Of ik foto’s van de verdwenen werken wou doorgeven aan de politie. En verder had hij een vaag verhaal over vensters die niet vergrendeld waren en waarlangs de dief was kunnen binnendringen. Waarom vond ik dat verhaal meteen ongeloofwaardig? Omdat ik me gewoon niet kon voorstellen dat welke dief dan ook een expo zou binnendringen om foto’s van ‘onbekende’ kunstenaars te stelen waar hij sowieso geen geld voor zou krijgen. Het was ons fotografen teveel eer aandoen. En dus ging mijn verdenking onwillekeurig op Pascal zelf rusten, die wél belangstelling had getoond. Hij had trouwens, herinnerde ik me, heel expliciet gezegd dat hij geen geld had om de werken op het festival te verzekeren, bijna té expliciet, dacht ik achteraf. Maar hoe kon ik hem zomaar beschuldigen? Ik had geen echte argumenten voor mijn verdenking. Dus liet ik de zaak lopen, met een wrang gevoel. Want het was ook voor mij een rëel verlies: de landschappen had ik zelf analoog geprint, en dat zou ik wellicht nooit meer doen. En oude procedés zijn altijd uniek ,bovendien je toont altijd je beste prints. En bijgevolg nam ik afstand van de eigenaardige activiteiten van Pascal en ging niet meer op nieuwe voorstellen in.

16 Met Roland naar de Bibliothèque Nationale

 

We waren eindelijk afgestudeerd in misschien wel de kleinste groep eindejaars ooit. Met amper vier namelijk. Tijdens dat laatste jaar waren de twee Nederlanders bijzonder afwezig, en waren we eigenlijk vaak maar met zijn twee, Roland en ik. Roland is een heel ander temperament dan ik: hij denkt veel na voor hij gaat opnames maken, hij “previsualiseert” zoals ons dat op de academie voorgehouden werd. Hij bedenkt zijn foto’s en realiseert ze dan met extreme zin voor perfectie, eerst bij de opnames, dan bij het (toen analoge) printen. Hij heeft ooit tegen me gezegd dat hij vaak moeite had om zijn filmpje van twaalf negatieven vol te krijgen. Ik doe zo ongeveer het tegenovergestelde, hoewel ik ook vooraf een soort plan heb. Maar ik laat me verrassen door wat ik door de lens ontdek: het model, het landschap, het licht, de kleur, de cadrage. Ik fabriceer een overvloed aan negatieven, aan prints en mijn grootste werk bestaat er meestal in om een strenge selectie door te voeren. Dat hoeft Roland niet te doen, alles wat hij toont doorstaat meteen de kwaliteitstest. Dat leverde hem een wat zuiniger, stijlvaster en geconcentreerder eindwerk op dan mij. Ik toonde er kleurenfoto’s (de Proustreeks),, zoutdrukken (Schotse landschappen) en mijn eerste stillevens, waar ik intussen niet meer zo fier over ben, maar die wel de aanzet waren voor de rest van mijn werk, dat eigenlijk formeel voornamelijk uit “natures mortes” bestaat. Dali zou zeggen: natures mortes vivantes.

Aan de academie werd nogal verwezen naar de Bibliothèque nationale van Parijs. Daar wordt een heel uitgebreide collectie verzameld van de hedendaagse fotografie in het Département des estampes et de la photographie. Oud-afgestudeerden – René Borzée, Ben Hansen, Malou Swinnen – waren daar geweest en hadden daar waardering geoogst. Ze waren ontvangen door de conservateur en chef, Jean-Claude Lemagny. Vermits dat blijkbaar de weg naar de onsterfelijke roem was, zouden wij twee ook onze kans wagen.

De procedure was dat je schriftelijk een afspraak aanvroeg en een tijdje later kreeg je die  per handgeschreven brief. Op 28 juli 1995 dus zou dit belangrijk heerschap tijd voor ons maken. We boekten een goedkoop hotel voor één of twee nachten, ik weet het niet meer,  niet al te ver van 58, rue de Richelieu waar het Departement gedomicilieerd was. We hadden allebei een selectie mee van ons werk, netjes onder passepartout, in een portfolio. Het pak was loodzwaar, en bovendien was het die dagen snikheet. We kwamen al zwetend aan. En we werden op het afgesproken uur tot bij Lemagny gebracht, het was ergens rond vier uur. Daarna zou blijken dat we zijn laatste afspraak van die dag waren.

Na de begroeting begon de conservator aan zijn lecture. Ik was eerst aan de beurt. Hij bekeek de foto’s in totale stilte, draaide in een traag tempo de foto’s om, wat enigszins ongemakkelijk aanvoelde. Als hij er helemaal doorheen was begon hij helemaal van voor af aan en dan kwam het commentaar. Het was verrassend neutraal, beschrijvend maar ook verhelderend. Ik herinner me dat hij zei dat ik in mijn stillevens – die ik Eloignements noemde -, de diepte afschafte die ik mijn andere reeks, de Paysages habitables, had geschapen. Daarna deed hij precies hetzelfde voor Roland. Het duurde flink lang, we gingen de ons toegemeten tijd flink overschrijden. Aan het einde zei hij bij elk van ons dat hij ons ging “beroven”, waarmee hij bedoelde dat hij graag een aantal van onze prints wilde houden voor het archief van de BN. Kon je dat weigeren? Tenslotte was het een blijk van waardering, want het waren er in ons beider geval een behoorlijk aantal, minstens tien van elk van ons. Terloops merkte hij op dat die passepartout’s niet gehoeven hadden. Het gesprek zou nog een poos verder gaan. Hij vroeg ons onder meer hoe het toch mogelijk was dat één enkele academie in dat kleine Hasselt zoveel goede fotografen produceerde. En jullie Belgen lijken bovendien ook nog vrienden, voegde hij eraan toe. Dan ging het opeens ook over onze vrienden uit Luik: Hubert Grooteclaes, Jean Janssis, Roland Castro. Hier in Frankrijk verslinden ze mekaar. Ik zei iets van dat het in België maar een kleine wereld was en dat er duidelijk geen van ons rijk van werd. Wij twee waren natuurlijk geflatteerd dat hij ons naast die halve beroemdheden plaatste.

Toen de tijd meer dan om was en we uitgelaten werd bleek dat hij met ons mee naar buiten stapte, en met zijn rugzakje huiswaarts ging, terwijl wij onze loodzware last weer in het hotel gingen deponeren. Een paar dagen later ontvingen we een bedankbrief, weer met de hand geschreven: “J’ai beaucoup admiré vos photos. Je ne saurais trop vous remercier pour la double série que vous avez donnée à nos collections.”

Een aantal jaren later kwam ik hem in Arles nog één keer tegen. Hij stak in een zomerpak, was intussen gepensioneerd, zat in de buurt van zijn vrouw die hem (toevallig) opgevolgd was en nu zelf foto’s aan het beoordelen was. En toen we een gesprek wilden aanknopen, werden we allebei onvriendelijk terechtgewezen. We moesten onze mond houden terwijl zij bezig was. Ik was nogal gepikeerd, maar tegelijk had ik een soort medelijden met deze charmante man die nu duidelijk uitgerangeerd was.