26 Roland Castro: comme un frère

Ergens in de eerste dagen van augustus 2005 krijg ik een totaal onverwacht telefoontje van Vicky Roux. Vicky is sociologe uit mijn eigen Genk die in Luik getrouwd is en ook daar aan de Hogeschool is gaan lesgegeven en die zich daar is gaan interesseren voor de aparte fotografie van de groep Quanta die geleid werd door Roland Castro. Zo heb ik haar leren kennen, als een soort rechterhand van Roland en een van de rijpere figuren van de groep. Haar werk is experimenteel net als dat van hemzelf en gooit de wetten van de traditionele fotografie overhoop. Ze toont bv wit op wit, of evengoed zwart op zwart, wat haar werken haast niet af te drukken maakt. Ze is bij mij op bezoek geweest, en ik bij haar, waar ze trouwens met iets van trots de schilderijen van haar vader toonde, die waren ergens tussen traditioneel en eigenzinnig. Ik ontmoette haar voor het eerst in Arles, niet geheel toevallig dus. Roland,

Die avond in augustus belde ze en zei haast zonder enige inleiding: “Ik vond dat jij dit moest weten: Roland is gisteren gestorven.” Achter die korte zin zat haar grote verdriet weggestopt,– dat gaat zo, ook voor mensen die je niet zo intiem kent – het meteen sloeg over op mijn gemoed. Tegenover slecht nieuws, en ook vaak tegenover verdriet van mensen waar we van houden, hebben we eigenlijk geen woorden, dus gebruiken we ofwel clichés ofwel zakelijkheid. Dat het niet te begrijpen is. Dat we het niet geloven. Dat we elkaar nog maar een maand geleden hadden gezien, gezond en wel. Ik herinnerde mijn zijn ongewone passiviteit en hoe hij zei dat hij zo aangeslagen was door de dood van zijn vader. “Had ik nooit gedacht”, zei hij zelf. Vicky vertelde aan de telefoon verder dat hij zich opeens onwel had gevoeld, bij het uitstappen uit de auto. Een uur later was hij dood. Een hartaderbreuk. Ze zou me nog bellen als ze wist wanneer hij begraven werd.

Ik was er, in Haneffe, een paar dagen later, toen hij begraven werd. Voor zijn kist uit droeg iemand met geheven handen een van de werken uit zijn laatste reeks. Die keer was het niet, zoals zo vaak bij mij, de muziek die mijn ogen met tranen vulde, misschien was het wel een onuitgesproken verbondenheid. Na de dienst, op het kerkhof, stelde Vicky me voor aan Marie, zijn weduwe. Ik was de zoveelste in een lange rij die hun opwachting maakten in de felle zon. Ik herbeleefde de dood van mijn vader en het verdriet van mijn moeder. Marie zei dat ik op de koffie moest blijven. De leden van Quanta moeten er ook geweest zijn. Maar ik houd amper twee beelden van die dag over, dat van de wezenloos luisterende Marie, en dat van het gewone interieur waar de familie en vrienden koffie met taart kregen.

Ik weet het, het verlies van iemand is altijd het verlies van iedereen daarvoor, en mogelijk ook vaniedereen daarna. Wie weet, is het zelfs treuren over je eigen afscheid. Maar Roland was toch een soort broer. Tegelijkertijd jonger en ouder trouwens. Chronologisch was hij zeven jaar jonger maar dat was van geen betekenis. Ik leerde hem kennen op Saint-Luc waar hij les gaf en door een wonderlijk toeval was ik samen met Eddy daar lesgever: voor even was ik de specialist van de zoutdruk. Hij was het in allerlei andere oude technieken, kooldruk, gom, om er maar een paar te noemen. De jaren daarna zou ik hem jaar na jaar in Arles tegenkomen en mocht hij vrijuit mijn nieuwe werk van dat jaar beoordelen, en zo ook mijn mentor zijn.

Mijn bewondering was door de jaren gegroeid. Met een behoorlijk onbegrip had ik als fotostudent zijn expo in Hasselt bezocht. Op onze workshop had ik hem een van mijn zoutdrukken cadeau gedaan, en hij had zich daar ongewoon dankbaar voor getoond. Ik ging later zijn experimenten volgen, zoals hij mijn werk. “Dat is geen werk, zei hij een keer, dat is een oeuvre.” Zoals dat van hem. Niet alles wat hij deed was in mijn ogen geslaagd, maar het was telkens fascinerend. Hij vond van het mijne waarschijnlijk ongeveer hetzelfde. En hij zou zeker tevreden geweest zijn met dat plaatsje van mij in het Amerikaanse zoutdrukboek.

 

Een broer, een beetje een spitsbroeder. Maar ook een bendeleider. De groep Quanta zou binnen de twee jaar na zijn dood uiteenrafelen. Zijn oeuvre wordt nog steeds geëerd, voornamelijk in de Waalse gemeenschap. Meer dan terecht. En zeker nog te weinig. Ik leef met de spijt dat ik nooit een werk van hem heb gekocht. En dat gevoel heb ik met weinige collega’s.

 

25 Arles 3: de vrienden

Toen ik dan jaar na jaar in Arles mijn fotowerk ging promoten kreeg ik zonder veel moeite een plekje in verschillende vriendenclubjes, en in die clubjes had ik telkens echte vrienden en daar weer rond een stel kameraden. Zo was de ware spirit van de Rencontres, die volgens die nieuwe kameraden in het grote festival verloren was gegaan.

Een eerste groepje was dat van Artchaos. Michel P. leerde ik kennen toen we een keer allebei erg lang moesten wachten bij Wolfgang Zurborn, eigenaar van een galerietje in een voorstad van Keulen, dat Lichtblick heette. Half uit verveling misschien toonden we elkaar ons werk. Het klikte. ’s Avonds zat ik samen met hem en zijn vrouw Claudia in een restaurant te midden van een bende kompanen van de fotowebsite Artchaos: Fransen van een beetje overal (Parijs, Montpellier, Toulouse, Lyon,…) en ook Walen (Mons; Liège). Iedereen was altijd weer welkom vanuit onze gemeenschappelijke passie en de gelijklopende ambitie om een plaatsje te bekomen voor het eigen fotowerk. Die toevallige en ook wisselende groep zou ook de twee volgende jaren geïmproviseerde expo’s organiseren: in een tijdelijk leegstaande Casino-superette en in een kledingwinkel van de stad. En ik werd ook meegevraagd. Het was zoals te verwachten viel: enorm veel werk, veel gediscussieer, veel improvisatie, veel permanentie doen, maar er passeerden ontelbare geïnteresseerden. En dat deed deugd. ’s Avonds aten we samen in telkens andere restaurants met mediterraans klinkende namen als La Caravelle of Le brin de thym. Daarna trok ik steevast weer op mijn eentje naar mijn camping in Fontvieille, 15 km verderop waar als heerlijk contrast een bijna absolute rust heerste.

Het tweede groepje was dat van Wolfgang en Tina Schellhorn: we troffen mekaar vaak maar eigenlijk meestal bij toeval op de Place du forum bij de café au lait die voor de meesten het ontbijt verving. Want mijn Duitse vrienden bleken wat onverwacht verwoede dansers en hielden het uit tot laat in de nacht. Daar dook ook ene Bill Kouwenhoven op, een Amerikaan met een Hollandse naam die in Duitsland woonde. Hij schreef voor Duitse en Amerikaanse fotobladen. Verder verscheen daar bijna automatisch ook een Zwitserse oudere dame- ik ben haar naam vergeten –  met fel ros geverfd haar en steeds wisselende lange kleurige kleding. Ze klampte me graag aan en sprak haar drie vaderlandse talen door mekaar en daar bovenop vanzelf ook Engels. Ze was docente, curator, reizende professor. Ook met hen bouwde ik een soort vriendschap ook. Een enkele keer dook daar een Amerikaanse prof op, Steven Benson, dikke vriend van Tina, die toen hij mijn zoutdrukken te zien kreeg er heel erg lovend over zou praten.

Het derde kliek was die van Roland Castro. Eigenlijk had die me weer op op de weg naar Arles gezet, na een workshop die Eddy met mij in Saint-Luc in Luik was gaan geven. Roland was daar prof, en collega van dé specialist gomdruk Jean Jeanssis waar we we al langer mee in contact waren. Roland vormde een experimentele werkgroep met zijn ex-studenten, Quanta, die collectief ook naar Arles kwamen en daar samen afspraken maakten met mogelijke galeristen en curatoren. Roland was zo vriendelijk van meteen voor me te willen functioneren als een soort gids en mentor. Hij nodigde me al het eerste jaar uit om met de groep mee te komen en daar waar er tijd voor was, ook mijn werk te laten zien. Ik herinner me dat er een galeriehouder uit Keulen bij was die zich tamelijk interesseerde voor mijn oude technieken en een heel stuk minder voor hun experimenten. Over Roland vertel ik later nog uitvoeriger.

De Artchaos-vrienden op een dag zorgden mede voor een commercieel succesje. Toen de expo in de kledingwinkel bijna voorbij was, – we hadden de kaders al van de muur gehaald, – dook er plots een potentiële koopster op voor mijn “Blonde meisje”  uit de Ophelia-reeks. De dame was in gezelschap van haar man, haar dochter en nog een dame (haar zus?) . Met de nodige tegenwoordigheid van geest zei de groep meteen: Karel, houd jij je er nu maar hierbuiten. Wij regelen dat wel. Van in een hoekje hoorde ik ze mijn kwaliteiten aanprijzen, zeggen hoe redelijk die 400 € wel was voor een prachtige print op dibond en gecertificeerd als digigraphie.* Ik zag ze weer buiten stappen, discussiëren met de man die het duidelijk een onnodige uitgave vond. Maar ze kwamen weer binnen, regelden de betaling met een check, zoals in Frankrijk nog steeds gebruikelijk was. De vrouwen hadden het pleit gewonnen en ik had mijn foto verkocht.

*Een certificatiemethode op touw gezegd door Epson ten behoeve van galeriehouders en musea.