Ergens in de eerste dagen van augustus 2005 krijg ik een totaal onverwacht telefoontje van Vicky Roux. Vicky is sociologe uit mijn eigen Genk die in Luik getrouwd is en ook daar aan de Hogeschool is gaan lesgegeven en die zich daar is gaan interesseren voor de aparte fotografie van de groep Quanta die geleid werd door Roland Castro. Zo heb ik haar leren kennen, als een soort rechterhand van Roland en een van de rijpere figuren van de groep. Haar werk is experimenteel net als dat van hemzelf en gooit de wetten van de traditionele fotografie overhoop. Ze toont bv wit op wit, of evengoed zwart op zwart, wat haar werken haast niet af te drukken maakt. Ze is bij mij op bezoek geweest, en ik bij haar, waar ze trouwens met iets van trots de schilderijen van haar vader toonde, die waren ergens tussen traditioneel en eigenzinnig. Ik ontmoette haar voor het eerst in Arles, niet geheel toevallig dus. Roland,
Die avond in augustus belde ze en zei haast zonder enige inleiding: “Ik vond dat jij dit moest weten: Roland is gisteren gestorven.” Achter die korte zin zat haar grote verdriet weggestopt,– dat gaat zo, ook voor mensen die je niet zo intiem kent – het meteen sloeg over op mijn gemoed. Tegenover slecht nieuws, en ook vaak tegenover verdriet van mensen waar we van houden, hebben we eigenlijk geen woorden, dus gebruiken we ofwel clichés ofwel zakelijkheid. Dat het niet te begrijpen is. Dat we het niet geloven. Dat we elkaar nog maar een maand geleden hadden gezien, gezond en wel. Ik herinnerde mijn zijn ongewone passiviteit en hoe hij zei dat hij zo aangeslagen was door de dood van zijn vader. “Had ik nooit gedacht”, zei hij zelf. Vicky vertelde aan de telefoon verder dat hij zich opeens onwel had gevoeld, bij het uitstappen uit de auto. Een uur later was hij dood. Een hartaderbreuk. Ze zou me nog bellen als ze wist wanneer hij begraven werd.
Ik was er, in Haneffe, een paar dagen later, toen hij begraven werd. Voor zijn kist uit droeg iemand met geheven handen een van de werken uit zijn laatste reeks. Die keer was het niet, zoals zo vaak bij mij, de muziek die mijn ogen met tranen vulde, misschien was het wel een onuitgesproken verbondenheid. Na de dienst, op het kerkhof, stelde Vicky me voor aan Marie, zijn weduwe. Ik was de zoveelste in een lange rij die hun opwachting maakten in de felle zon. Ik herbeleefde de dood van mijn vader en het verdriet van mijn moeder. Marie zei dat ik op de koffie moest blijven. De leden van Quanta moeten er ook geweest zijn. Maar ik houd amper twee beelden van die dag over, dat van de wezenloos luisterende Marie, en dat van het gewone interieur waar de familie en vrienden koffie met taart kregen.
Ik weet het, het verlies van iemand is altijd het verlies van iedereen daarvoor, en mogelijk ook vaniedereen daarna. Wie weet, is het zelfs treuren over je eigen afscheid. Maar Roland was toch een soort broer. Tegelijkertijd jonger en ouder trouwens. Chronologisch was hij zeven jaar jonger maar dat was van geen betekenis. Ik leerde hem kennen op Saint-Luc waar hij les gaf en door een wonderlijk toeval was ik samen met Eddy daar lesgever: voor even was ik de specialist van de zoutdruk. Hij was het in allerlei andere oude technieken, kooldruk, gom, om er maar een paar te noemen. De jaren daarna zou ik hem jaar na jaar in Arles tegenkomen en mocht hij vrijuit mijn nieuwe werk van dat jaar beoordelen, en zo ook mijn mentor zijn.
Mijn bewondering was door de jaren gegroeid. Met een behoorlijk onbegrip had ik als fotostudent zijn expo in Hasselt bezocht. Op onze workshop had ik hem een van mijn zoutdrukken cadeau gedaan, en hij had zich daar ongewoon dankbaar voor getoond. Ik ging later zijn experimenten volgen, zoals hij mijn werk. “Dat is geen werk, zei hij een keer, dat is een oeuvre.” Zoals dat van hem. Niet alles wat hij deed was in mijn ogen geslaagd, maar het was telkens fascinerend. Hij vond van het mijne waarschijnlijk ongeveer hetzelfde. En hij zou zeker tevreden geweest zijn met dat plaatsje van mij in het Amerikaanse zoutdrukboek.
Een broer, een beetje een spitsbroeder. Maar ook een bendeleider. De groep Quanta zou binnen de twee jaar na zijn dood uiteenrafelen. Zijn oeuvre wordt nog steeds geëerd, voornamelijk in de Waalse gemeenschap. Meer dan terecht. En zeker nog te weinig. Ik leef met de spijt dat ik nooit een werk van hem heb gekocht. En dat gevoel heb ik met weinige collega’s.