4 Een vroege fotocamera en een eerste filmrolletje

 

 

Toen mijn vader terugkwam van wat ik bij gebrek aan beter weten een soort manoeuvres van de geallieerden noem (in de buurt van Belfast) ergens in 1945, dus heel kort na de de tweede wereldoorlog, had hij naast de eerder vernoemde prentenboeken over treinen en Iers landschap, een daar gekocht fototoestel mee.

Hij had van daaruit lieve brieven naar mijn moeder gestuurd waarin hij over verveling berichtte en ook bezorgdheid toonde over mijn astma en de voortuitgang van mijn babybroertjes.
“En nu de jongens:
Karel, heb jij echt een kanon? Dat had ik nooit kunnen denken dat St Niklaas dat brengen zou; en schiet het. En dan die tram van Frans, dat moet wel echt leuk zijn.
Leeft het paard van Willy nog en dan al die chocolade.
Hier heb je nou een prentje van het wilde varken dat een soldaat van papa heeft doodgeschoten…”

Het toestel belandde in een kast in zijn bureau en hij heeft het voor zover ik weet nooit gebruikt. Nu denk ik dat het wel eens kunnen de voornaamste reden zou kunnen zijn dat dit toestel nog glasplaten gebruikte, terwijl de negatieffilmpjes erg snel inburgerden na de oorlog . Verder had hij misschien niet zo’n zin in de fotografie zelf, ging het hem meer om het curiosum en, wie weet, de goede koop. Dus werd het de speelbal van zijn drie wilde jongens, die het om de beurt en zonder zijn toestemming openden en weer sloten, de balg met de lens op de rails probeerden te krijgen met als resultaat dat het helemaal onbruikbaar werd. Nu ligt het in mijn doka te beschimmelen als deel van een soort verzameling van de toestellen die ik opeenvolgend gebruikt heb. Dit eerste enkel om het om zeep te helpen.

 

Het kodakboxje waar ik later (1957?) mijn eerste foto mee zou nemen zit niet in die verzameling. En ik weet ook niet waar het vandaan kwam. En ook niet meer wie voor het filmrolletje zorgde, maar dat zal Raf wel geweest zijn. Bij hem had ik voor het eerst foto’s zien ontwikkelen in de geïmproviseerde donkere kamer in de kelder van zijn huis dat met het onze een tweewoonst vormde. Iemand moet me getoond hebben hoe ik  het rolletje op het uitneembare frame moest zetten, dat daarna weer in de box geduwd werd. Daarna moest je via een klein hendeltje de film zover doordraaien dat de negatieffilm aan zijn begin stond. Dat zag je door een rood oog dat allicht het licht buiten hield maar tegelijk de cijfers moeilijk leesbaar maakte. Veel later zou ik diezelfde rolletjes bij tientallen gebruiken, eerst in mijn Rolleiflex van de jaren 50, later in mijn Hasselblad, tot aan het (voorlopige) einde van de analoge era.

Dat filmpje was natuurlijk een soort catastrofe, al weet ik niet meer wat er buiten die foto van Ria met de fiets opstond. Allicht onscherpe, slecht gekadreerde beelden. Raf drukte alleen die ene af, en hij zal wel overschot van gelijk gehad hebben.

Het is niet helemaal toeval dat er van Raf zijn productie enkel een kleine foto van Monique in mijn archief beland is. Hij heeft me die ooit gegeven, half tegen zijn zin, denk ik, uit een soort medelijden met de schuchtere aanbidder van zijn oudste dochter. Plus een foto van drie jongens die hurken als voetballer in de wei naast de woonst, die was afgeboord met struiken en met een prachtige kersenboom en die als voetbalveld en nog veel meer diende: Frans, onze neef Dirk en ik.

In die kelder van Raf zag ik voor het eerst een beeld traag opkomen in het licht van de infrarode lamp. Een van de wonderen van de analoge fotografie. Toen ik later zelf aan de slag ging had het na al die jaren nog steeds iets miraculeus.

3 De oom met het fototoestel

 

Toen ik een kind was, was er in mijn hele familie maar één iemand die echt van fotograferen hield. Iemand die naar gelang zijn welstand vergrootte steeds betere toestellen kocht. En dat was mijn ome Bert, enige broer van mijn moeder, en die woonde in Amsterdam, hoewel de familie van mijn moeder uit Noord-Brabant (Tilburg, Goirle, Baarle-Hertog) was. Hij is daar ook gebleven, daar had had hij allerlei beroepen, had o.m. een agentschap van Intourist, later eentje van Olympic Airways, daar heb ik zelf vaak een flink stuk van de grote vakantie doorgebracht, daar is hij in 1960 plots aan een hartinfarct gestorven. Net zo min als bij mijn vader hadden we het zien aankomen. Hij was in vier jaar tijd de vierde oom die ik verloor.

Maar er was ook iets duister aan hem. En dan bedoel ik niet zijn ongewoon dandyachtige kleding en poses als jongeman op de zeldzame 6×9 fotootjes met gekartelde rand – van een Kodak box – uit een half gerafeld album. Ik bedoel onder meer dat hij, niet zo lang na de oorlog, even op mysterieuze wijze in het Belgische Heide-Kalmthout neergesteken is in een grote villa met bos er rond. Ik weet dat met zekerheid omdat ik die villa nog voor me zie en ik herinner me ook nog dat tante Nelly, zijn vrouw, me toen als kleuter geleerd heeft hoe je witte sneeuwbesjes kan laten ploffen door er met een korte stamp op te trappen. Iets zegt me dat het te maken had met de oorlog. Ik durf het woord haast niet uitspreken, maar ik denk dat het iets met collaboratie te maken had en mogelijk bij de NSB zijn. Vanzelfsprekend gaf daar niemand in de familie uitleg over, zeker niet in die tijden, en wij kinderen stelden toen nog geen vragen en later vergaten we het.

Aan ome Bert heb ik te danken dat er foto’s zijn, meerdere filmpjes van 12, van baby Karel op de arm van moeder of vader en omringd door de hele familie van moederszijde. Niet moeilijk te raden dat hij het was die ze nam, hij staat haast nooit op de foto, zijn vrouw, tante Nelly meestal wel. De mooie tante met de rinkelende armbanden en de lippenstift, de tante die op een bepaalde foto al zonnebadend verschijnt – op de manier van toen, met rok net iets opgetrokken- samen met Frans en ik in een gebreid badpak.

Zo zou het nog jaren doorgaan, terwijl wij verhuisden van de Deken Adamsstraat naar de Sint-Antoniusstraat 17, en later van daar naar de Antwerpse steenweg in Vosselaar. Daar verschijnen we dan naast de Simca met Nederlandse nummerplaat. Frans en ik dragen dan al een lange broek, Willy, de eeuwige voetballer, nog niet.

En als fotograaf stel ik me de vraag welk toestel mijn oom had en hij was al vast de eerste om met 6×6 negatieven te werken. Ik zou later met een Rolleiflex gaan werken, en dus ook met het 6×6 formaat. Twintig jaar lang zou ik daarom uitsluitend vierkanten beelden maken.