De marsen van Sousa

Dit is een vreemd tafereel. Papa en mama halen mijn broers en mij uit ons bed, in dat huis waar ik amper nog één ander beeld van heb. Dat huis waarin ik een paar weken ervoor vanuit de huiskamer twee Duitse soldaten over de tuinmuur heb zien klimmen. Ik weet dat ze binnenkwamen en mijn moeder naar mijn vader vroegen en dat mama ons net daarvoor toegefluisterd had: papa is in Antwerpen, papa is in Antwerpen. Ik was nog geen vier, Frans geen drie. Ik weet dat ze uit frustratie de radio meenamen en ik zie verschillende radio’s, die van later, die van oma, maar die van toen, die is weg, ook uit mijn geheugen. Ik besef dat we de schrik moeten gelezen hebben in mama’s gedrag: hoe onthoud je anders iets uit je derde, misschien vierde levensjaar. Pas later vertelde mijn tante dat papa die dag door de voordeur op de vlucht was gegaan.

Maar nu werden we dus terug naar beneden gehaald. Deze keer waren ze uitzinnig blij, onze ouders, zozeer dat ze hun eigen regels vergaten. Er speelden militaire marsen op de radio: er was dus duidelijk alweer een andere. We mochten in de gerafelde zetel zitten. Er was hun vreugde om wat ze met een mysterieus woord “bevrijding” noemden. De Duitsers waren weg, dat begrepen we wel.

Waren het die achtste mei ook Sousa-marsen, zoals de jaren daarna op het Klein College in de De Nefstraat? Op het schoolfeest, warm weer, klapstoeltjes aan de vier kanten van de speelplaats, opgeklede ouders, en vergeten optredens van de kinderen. Maar bij aankomst dreunden de Stars en Stripes van Sousa door de krakende luidsprekers die ze aan de schoolpoort hadden opgehangen. En de kleine jongen vond die Amerikaanse muziek er helemaal bij horen.