3 Les nymphéas de la Vivonne

Als de Verteller de wandeling naar de kant van Guermantes oproept – de andere gaat de kant van Swann op – komt de familie langs een plek waar iemand in de rivier de Vivonne waterlelies gekweekt heeft. Proust beschrijft dat stukje rivier uitgebreid. Moeilijk om niet aan de “nymphéas” van Monet te denken, ook al vind je in Giverny niets wat ook maar de pracht van Proust’s evocatie benadert. Ter kennismaking geef ik jullie het slot ervan te lezen, als uitnodiging om het volledige tableau te bekijken (te lezen). De eindzin is zo’n typische, kronkelende zin van hem die probeert verschillende momenten van de dag in één complex beeld te vatten.

“…Hier en daar lag op het oppervlak een waterlelie met zijn helderrode hart en wit wegtrekkende randen als een aardbei te blozen. Verderop waren de bloemen zowel talrijker als bleker, minder glad, korreliger en gerimpelder, door het toeval in zulke sierlijke kronkelingen geschikt dat het leek of je, als na het weemoedig vallen van de blaadjes in een bucolisch tafereel, losgeraakte slingers van mosrozen zag wegdrijven. Elders leek een hoek bestemd voor gewone soorten die het propere wit-roze van de nachtviool vertoonden, met huiselijke zorg afgewassen als porselein, terwijl een eindje verder, op elkaar gedrukt in een heus drijvend bloembed, weer andere net tuinviooltjes waren, die als vlinders hun blauwige, glanzende vleugels hadden laten rusten op de transparante schuinte van dat waterperk; van dat hemelperk ook, want het gaf de bloemen een ondergrond die kostbaarder en ontroerender van kleur was dan de bloemen zelf, en of het nu ’s middags onder de waterlelies de caleidoscoop van een aandachtig, stil en beweeglijk geluk liet fonkelen, of tegen de avond als een verre haven gevuld werd met het roze en dromerige van de ondergaande zon, telkens veranderend om steeds in harmonie te blijven met het diepste, vluchtigste, geheimzinnigste – met het oneindige – dat het moment van de dag in zich heeft, hoe dan ook leek het de bloemen tot bloei te hebben gebracht midden in de hemel.”

(vertaling: De Haan & Hofstede) 

Natuurlijk heb ik later in de omgeving van Illiers tevergeefs gezocht naar een plekje dat ook maar verre afspiegeling was van dit stukje paradijs.

*De originele Franse versie: 

… Çà et là, à la surface, rougissait comme une fraise une fleur de nymphéa au cœur écarlate, blanc sur les bords. Plus loin, les fleurs plus nombreuses étaient plus pâles, moins lisses, plus grenues, plus plissées, et disposées par le hasard en enroulements si gracieux qu’on croyait voir flotter à la dérive, comme après l’effeuillement mélancolique d’une fête galante, des roses mousseuses en guirlandes dénouées. Ailleurs un coin semblait réservé aux espèces communes qui montraient le blanc et rose proprets de la julienne, lavés comme de la porcelaine avec un soin domestique, tandis qu’un peu plus loin, pressées les unes contre les autres en une véritable plate-bande flottante, on eût dit des pensées des jardins qui étaient venues poser comme des papillons leurs ailes bleuâtres et glacées sur l’obliquité transparente de ce parterre d’eau ; de ce parterre céleste aussi : car il donnait aux fleurs un sol d’une couleur plus précieuse, plus émouvante que la couleur des fleurs elles-mêmes ; et, soit que pendant l’après-midi il fît étinceler sous les nymphéas le kaléidoscope d’un bonheur attentif, silencieux et mobile, ou qu’il s’emplît vers le soir, comme quelque port lointain, du rose et de la rêverie du couchant, changeant sans cesse pour rester toujours en accord, autour des corolles de teintes plus fixes, avec ce qu’il y a de plus profond, de plus fugitif, de plus mystérieux — avec ce qu’il y a d’infini — dans l’heure, il semblait les avoir fait fleurir en plein ciel.

13 Proust, de fotografie en ik

In mijn leven komt Proust een heel eind vóór de fotografie, dat weten jullie. Ik begin hem te lezen op mijn 18de. En dus zal ik al gauw zin krijgen om wat ze lieux proustiens noemen te gaan bezoeken. En Illiers, de plek waar zijn vader vandaan kwam en waar hij als kind zijn vakanties doorbracht samen met zijn familie, lag met wat goede wil op onze jaarlijkse route naar het Zuiden. In dat Illiers, dat hij in zijn roman Combray noemt, begint zijn verhaal van 3.000 bladzijden, en dat begin blijft na een leven lang La Recherche lezen voor mij het meest fascinerende van het hele werk.

Er was dus een excuus om even halt te houden in die kleine stad in de buurt van Chartres en daar vond ik een plek die een sfeer ademde die ik herkende van het boek. Tegelijk bleek het Combray van Proust een imaginaire plek want allerlei bleek in het echte Illiers een stuk banaler : nergens vond ik op de rivier de veelkleurige nymphéas (waterlelies) terug, de Pré Catelan was een povere doorslag van de luxueuze tuin van Swann, de molen van Montjouvain – waar de geniale musicus Vinteuil samen met zijn lesbische dochter woonde – bestond helemaal niet, het was een met bramen overwoekerde ruïne. Dan was la Maison de tante Léonie een stuk beter, maar ook daar had Proust in zijn beschrijving twee huizen uit zijn jeugd met elkaar versmolten en waren de meeste meubelen achteraf neergezet.

Maar ik ging even goed van de sfeer van het stadje houden en als het even paste kwam ik er terug, al was het maar voor een paar uurtjes, de tijd van een wandeling langs de Loir, du côté de chez Swann.

En rond 1993 viel dan ineens mijn zoeken naar nieuwe doka-technieken – dat deed ik samen met mijn nieuwe kameraden André en Roland – samen met een idee voor Proustiaanse landschappen. Op doortocht in Illiers met de kinderen maakte ik in niet veel meer dan een uur een reeks opnames met mijn Rolleiflex waarop ik mijn technische vondst ging toepassen. Een paar maanden later zou ik hetzelfde doen aan de Normandische kust, in Deauville en in Cabourg, het Balbec van Proust, op een campingreisje met Ingrid. Weer waren een paar uren genoeg om een twee filmpjes te maken van flink wat strandlandschappen . Later zouden er nog beelden van Parijs bijkomen uit de quartiers waar Marcel gewoond had.

Ik had een vreemd gevoel bij de reeks. Ik deed voor het eerst kleur. Ik gebruikte in de doka een raster om een soort pointillisme te bekomen, en tegelijk weer afstand te creëren tussen het reële landschap en het uiteindelijke beeld. Ik vreesde dat ik eigenlijk een soort kitsch produceerde en durfde ze amper aan mijn makkers te tonen en zeker niet aan mijn docenten. Maar die kwamen er natuurlijk achter, hadden er geen problemen mee en zo belandde de reeks zelfs in mijn eindwerk, twee jaar later.

Toen ik een aantal jaren het lef had om de reeks voor te stellen aan Mireille Naturel, de secretaris van de Société des amis de Marcel Proust, zei die meteen dat ze toestemming zou vragen aan de raad van beheer om ze te exposeren in de Maison de tante Léonie, het Proustmuseum in Illiers. En die kreeg ze. Zo mocht ik in de lente van 2004 samen dineren met diverse « proustiens », onder meer Evelyne Bloch-Dano die bezig was met een biografie van de moeder van Proust en een dokter die over de ziektes van de schrijver had gepubliceerd. De burgemeester deed de openingspeech et kocht voor het gemeentehuis een foto uit de reeks : die van het beroemde steile paadje naast de Pré Catelan, Le raidillon.