13 Proust, de fotografie en ik

In mijn leven komt Proust een heel eind vóór de fotografie, dat weten jullie. Ik begin hem te lezen op mijn 18de. En dus zal ik al gauw zin krijgen om wat ze lieux proustiens noemen te gaan bezoeken. En Illiers, de plek waar zijn vader vandaan kwam en waar hij als kind zijn vakanties doorbracht samen met zijn familie, lag met wat goede wil op onze jaarlijkse route naar het Zuiden. In dat Illiers, dat hij in zijn roman Combray noemt, begint zijn verhaal van 3.000 bladzijden, en dat begin blijft na een leven lang La Recherche lezen voor mij het meest fascinerende van het hele werk.

Er was dus een excuus om even halt te houden in die kleine stad in de buurt van Chartres en daar vond ik een plek die een sfeer ademde die ik herkende van het boek. Tegelijk bleek het Combray van Proust een imaginaire plek want allerlei bleek in het echte Illiers een stuk banaler : nergens vond ik op de rivier de veelkleurige nymphéas (waterlelies) terug, de Pré Catelan was een povere doorslag van de luxueuze tuin van Swann, de molen van Montjouvain – waar de geniale musicus Vinteuil samen met zijn lesbische dochter woonde – bestond helemaal niet, het was een met bramen overwoekerde ruïne. Dan was la Maison de tante Léonie een stuk beter, maar ook daar had Proust in zijn beschrijving twee huizen uit zijn jeugd met elkaar versmolten en waren de meeste meubelen achteraf neergezet.

Maar ik ging even goed van de sfeer van het stadje houden en als het even paste kwam ik er terug, al was het maar voor een paar uurtjes, de tijd van een wandeling langs de Loir, du côté de chez Swann.

En rond 1993 viel dan ineens mijn zoeken naar nieuwe doka-technieken – dat deed ik samen met mijn nieuwe kameraden André en Roland – samen met een idee voor Proustiaanse landschappen. Op doortocht in Illiers met de kinderen maakte ik in niet veel meer dan een uur een reeks opnames met mijn Rolleiflex waarop ik mijn technische vondst ging toepassen. Een paar maanden later zou ik hetzelfde doen aan de Normandische kust, in Deauville en in Cabourg, het Balbec van Proust, op een campingreisje met Ingrid. Weer waren een paar uren genoeg om een twee filmpjes te maken van flink wat strandlandschappen . Later zouden er nog beelden van Parijs bijkomen uit de quartiers waar Marcel gewoond had.

Ik had een vreemd gevoel bij de reeks. Ik deed voor het eerst kleur. Ik gebruikte in de doka een raster om een soort pointillisme te bekomen, en tegelijk weer afstand te creëren tussen het reële landschap en het uiteindelijke beeld. Ik vreesde dat ik eigenlijk een soort kitsch produceerde en durfde ze amper aan mijn makkers te tonen en zeker niet aan mijn docenten. Maar die kwamen er natuurlijk achter, hadden er geen problemen mee en zo belandde de reeks zelfs in mijn eindwerk, twee jaar later.

Toen ik een aantal jaren het lef had om de reeks voor te stellen aan Mireille Naturel, de secretaris van de Société des amis de Marcel Proust, zei die meteen dat ze toestemming zou vragen aan de raad van beheer om ze te exposeren in de Maison de tante Léonie, het Proustmuseum in Illiers. En die kreeg ze. Zo mocht ik in de lente van 2004 samen dineren met diverse « proustiens », onder meer Evelyne Bloch-Dano die bezig was met een biografie van de moeder van Proust en een dokter die over de ziektes van de schrijver had gepubliceerd. De burgemeester deed de openingspeech et kocht voor het gemeentehuis een foto uit de reeks : die van het beroemde steile paadje naast de Pré Catelan, Le raidillon.