Notturno

Toen was er plots slecht nieuws: een pijn in de buikstreek die maar niet wilde wijken, onderzoek na onderzoek, abnormaal lage hemoglobine, en een onhandige dokter sprak net iets te brutaal het woord uit dat niemand wilde horen, ook Karel niet, al had hij zijn leven lang geclaimed dat ze er bij hem geen doekjes om moesten doen. Ze wisten het ook wel, vandaag de dag was kanker geen veroordeling, maar toch klonk het zo. Hij zag meteen Ramon in zijn ziekenhuishemd en short voor zich, en herinnerde zich zijn praten dat zwijgen was. En Karel vermeed vanaf toen zelf ook het akelige woord, sloot zich stil of met schaarse woorden nog dichter bij zijn verdrietige liefste aan. Mensen spoelden aan, vrienden, buren, kennissen, een uurtje in het ziekenhuis en later nog even thuis. Meestal deden de pijnstillers hun werk, zo was er, in plaats van hoop, nog even tijd voor samenvatten, nutteloos raadgeven, een stukje Schubert, een glaasje champagne, een blik op de lentetuin. Bitterzoet, opstandig berustend was het afscheid ineens voorbij. Natuurlijk herinnerde de liefste zich dat op de begrafenis Schubert’s Notturno hoorde te weerklinken.

Niets had het aangekondigd, en eerst was er zelfs geen onrust toen de telefoon ’s morgens niet werd opgenomen. Ik wist dat er altijd een gewone uitleg was: even weg, geen bereik met de gsm, een plannetje vergeten, een lege batterij. Drie uur later was er paniek, trillend reed ik naar haar huis. Voor de voordeur open is zit je in een tijdsvacuüm, want er is nog niets gebeurd, want je weet het nog niet, je kan je voorgevoel nog weigeren, proberen te denken: er is toch een gewone, alledaagse uitleg. Maar die ene keer is er die niet. En je omhelst als een dwaas kind wat je niet meer hebt. Een paar uur later vind je een tijdelijke toevlucht in de vele doffe taken. Niemand mag haar zien, enkel jij en ik. Wie doet haar haar zoals ze dat wou, wie verstopt de kneuzingen van haar val, schaarse getuigen van het verraad van ons oude hart, haar oude warme hart. Voor huilen dienen de resterende jaren. Ik zorg voor de opname van de Notturno, misschien hoort ze de muziek. Niet misschien, zéker.

Ze hadden het beter niet gedaan, die twee, tenslotte was het allemaal op het weerbericht geweest, ijzel in maart, verwachte files en ook nog mist daar bovenop. Maar Karel ontkende zijn hoge leeftijd en zei als al die jaren: je kan altijd rijden, als je je snelheid maar aanpast. Je kent je auto toch door en door, niet? Maar er zijn vrachtwagens, eindeloos veel, en de meeste rijden altijd een tikkeltje te snel. Dus was het misschien niet eens zijn fout. Iemand te laat in de remmen, de omlegging vanwege werken te laat gezien, te veel de rijrichting gecorrigeerd. Of toch, hij was mogelijk ingedommeld, je weet wel, die microslaapjes waar ze het soms over hebben. Misschien was er een ongecontroleerde reflex, misschien waren ze weer met hun grappen bezig, want dat deden ze nog altijd, na al die jaren samen. Al telden ze nog steeds in maanden, ze telden al af naar de 200. Misschien is het fout gegaan door die dwaze grappen. Veel was er alvast niet nodig voor die twee broze, koppige, nooit afgevende oudjes. Niemand zei het, maar het was eigenlijk een vreemd soort happy end. Iemand herinnerde zich dat ze absoluut de Notturno van Schubert wilden op hun begrafenis, al vond iedereen tegelijk dat 9 minuten 40” instrumentale muziek eigenlijk veel te lang is om rouwenden aan te doen bij een uitvaart.

 

Ramon en C°

 

Ramon was de iets oudere vriend van Teresa’s beste vriendin Anna Maria, al is dat concept van beste vriendin ginds net iets anders dan bij ons, want die beste vriendinnen functioneren in Catalonië doorgaans binnen la colla, het groepje vrienden die dingen samen doen, als cola drinken, frankfurts eten en eindeloos kletsen op een terrasje. Toen hij me werd voorgesteld onthield ik eerst niets anders dan zijn kalende voorhoofd, zijn sigaret tussen twee vingers en zijn schaarse  en schuchtere replieken die erg afstaken bij de eindeloos ratelende vriendinnen.

 

Dat Catalaanse jaar zorgde ervoor dat ik meteen omringd werd door openhartige vrienden, en eens getrouwd, kwamen daar een bijna burgerlijk soort visites bij, al werd daar wel weinig burgerlijk gepraat en was het al eens vaak op restaurant te doen: de toon was hevig anti-Franco, Catalaansgezind en intieme dingen tot en met seks werden op een voor mij ongeziene open manier besproken. In het geval van Ramon was dat net iets gereserveerder, net iets meer “independentistisch”. Bij hem nam jazz een erg belangrijke plaats in. Als hij het daarover had – ik kon amper meedoen – werd hij plots welbespraakt, noemde de grote namen, signaleerde  plekken in de regio waar er jazz gespeeld werd.

 

Zo kreeg ik mijn tweede insteek voor de jazz. Toen we terug in België waren, een oude radio van een vriend hadden cadeau gekregen en we ons uitgerust hadden met een platenspeler, bracht ik van de bieb naast de vanzelfsprekende klassieke LP’s ook altijd een jazzplaat mee. Eerst de bekenden, de Django van Joenne C., Armstrong, Lionel Hampton en Duke Ellington van Joris. Met de suggesties van Ramon – hij sprak die Engelse namen op die typische manier van hen uit, met gerolde r’s en korte klinkers of nog erger: Charrly, Daivis – , of door toeval en rondneuzen in de “discotheek” kwamen er nieuwe bij: ik ontdekte John Coltrane, Charly Parker en Miles Davis, maar vooral en op eigen kracht My favourite things  van Coltrane, die ik schreeuwerig luid draaide en telkens weer opnieuw opzette, gefascineerd door de weerbarstigheid van het stuk, dat later in allerlei versies bleek te bestaan (zoals eigenlijk hoort natuurlijk).

 

Bij elk bezoek aan Sabadell hoorde al die jaren een bezoekje aan het appartementje van Anna en Ramon waar de jazzlegendes de muur van de zithoek sierden. Dat appartementje zou later omgeruild worden voor een groter, maar de foto’s bleven aan de muur. We werden meegetroond naar de Jazz Cava in Terrassa, de benauwde kelder waar grote en kleine beroemdheden optraden in walmen sigarettenrook. Nu en dan kwamen er concerten bij in Barcelona: de blinde pianist Tete Montoliu (met wie we ooit een babbel hadden aan de toog, tijdens de pauze), de Big Band van Thad Jones in het sportpaleis.

 

Anna en Ramon zijn een verhaal op zichzelf: twee kinderen, grote wandeltochten in Noord-Catalunya, ook met ons, en met mij alleen later, in jeep nog later. Een enkele keer in Genk, ik vele keren in Sabadell en Albanyà (boven Figueres). Het tragisch ongeluk van hun tweede dochter Zaida, haar assen in la fageda d’en Jourdà, de late zwangerschap, Queralt, het cadeau, hun vreugde en zorg van de late jaren, de plotse scheiding van de oudste, het nierprobleem van kleinkind Gaya, Ada misschien zwanger van haar nieuwe vriend, het leven gaat door. Voorlopig. Altijd.

 

De jazz van Ramon zou ik nooit meer kwijtspelen, hem wel. Hey Van Gerben, dat zal ik hem nooit meer horen zeggen. Ingehaald door de laffe longkanker voor ik echt afscheid kon nemen: hopelijk heeft hij nog naar mijn cd’tje van Hilde Vanhove kunnen luisteren.