De nachtmis

Ik zat in het vijfde “studiejaar”, zoals het toen heette, en mijn vader had er tegen mijn zin in voor gezorgd dat we in het koor van het klein college mee mochten zingen, mijn broer Frans en ik. Dat kwam omdat hij de dirigent kende van in het Lindenhof, zijn stamcafé wat verderop in de Sint-Antoniusstraat. Mijnheer Tauwenberg werkte, als ik mij niet vergis, bij de griffie van het gerechtshof in Turnhout en mijn vader was daar aan de balie. Dus werden we op een bepaald ogenblik naar de klas van meester Jacobin geroepen, die controleerde of we toon konden houden, dat was zo en dus werden we bijna het hele najaar twee keer per week verwacht bij dezelfde mijnheer Jacobin, samen met de andere geselecteerde jongens, om een halfuurtje voor de klas begon, te repeteren voor de nachtmis van Kerstmis. We deden enkel het gregoriaans met de meester van de Hogere Afdeling (de jongens die niet gingen verder studeren maar school moesten blijven lopen tot hun veertiende). Het begon met Dixit dominus, de introïtuszang. De rest van het ordinarium (zeggen ze dat zo?) volgde. Mr Jacobin gaf met een harmonium enkel de inzet, de toonhoogte, en verder moest het dan a capella. Ik vond het niet mooi, aartsmoeilijk en van het latijn verstond ik natuurlijk geen snars. Niet helemaal verrassend voor een kereltje dat verhangen was aan O Kruise de Vlaming en Onze Lieve Vrouw van Vlaanderen.

Zowat een maand voor Kerstmis begonnen dan de repetities na vier uur met Mijnheer Tauwenberg zelf: en nu waren het de kerstliedjes die de tweede en derde mis zouden stofferen. De liederen vond ik prachtig, de dirigent een moeilijke mens: alsmaar opnieuw beginnen tot het naar zijn zin was, en bovendien kreeg het brave manneke dat ik was regelmatig opmerkingen omdat ik tussendoor wat babbelde met Arnold Vandenhove, ook al zo’n mak ventje. Er was het heerlijke (vond ik) Adeste fideles, tweestemmig, en later met het mannenkoor, vierstemmig. Verder zongen we Een kind geboren in Bethlehem met het in mineur gezette ‘amor, amor, quam dulcis est amor’. Er was het Ave verum van Mozart. Mozart was altijd in orde. Toen niet per sé mijn favoriete werk, maar ik raakte hier ook in de ban van de vierstemmigheid, en van de soms van elkaar weglopende stemmen. En er was bovenal Susa Nina, waarbij ik nu denk dat er zich twee elementen vermengden. Opnieuw de meerstemmigheid, want wij, sopranen en alten, zongen als begeleiding van de solo tweestemmig het bekende Stille Nacht. Maar er was ook iets troebel: de sopraansolo die het “Crolleke” – familienaam Crols – uit de Hogere Afdeling mocht zingen. Wat zeker is, is dat ik viel voor zijn zuivere, hoge stem. Maar er was wellicht meer aan de hand, iets dat op verliefdheid leek. De ouders van “Crolleke” hadden een café in het straatje achter de Jezuïetenkerk vlak tegen onze school aan,waar we de nachtmis zongen. En ik herinner me hoe ik excuses zocht om daar te passeren met de onduidelijke hoop om hem tegen het lijf te lopen.

Ik heb die mis twee jaar na elkaar mogen zingen, in het vijfde en in het zesde studiejaar, en de tweede keer was zeker minder opwindend, zonder Crolleke en met ik weet niet meer wie als solist. We moesten om half twaalf in de sacristie zijn en kregen daar een glas glühwein, niet speciaal lekker, vond ik, maar we kregen het er vreemd warm van en dat was de bedoeling. De sopranen stonden naast het orgel – waar ik Mr Jacobin verwacht had – dat onverwacht bespeeld werd door een totaal onbekende mijnheer met een klein baardje en kalende slapen. Mr Tauwenberg en hij kenden elkaar duidelijk en ze wisselden bijna voordurend blikken en tekens uit. Dat deed de uitvoering vlekkeloos verlopen. Wist ik veel dat hij Raf VdE heette, dat ik een paar jaar later zijn buur zou worden, eindeloze uren en bijna dagen in zijn huis zou doorbrengen, hij orgel zou spelen in mijn huwelijksmis, en dat hij de peter zou worden van mijn tweede dochter.

Bleek helemaal onverwacht dat er een strijkorkest ons begeleidde daar boven op het hoogzaal, dat Wim Sels een aria uit de Messiah van Haendel zong, nog voor de eerste mis, met veel te veel tremolo naar mijn smaak. Dat die strijkers al die kerstliederen en met name het Ave Verum zo ongelooflijk veel mooier maakte. Ik moet een beetje in trance geweest zijn, en het was niet de wijn maar de muziek die daarvoor zorgde.

Ik herinner me vaag dat er na de mis koffie met “pistolees” waren, misschien zelfs een keer samen met de problematische tante Bertie en ome Jaak uit de Leopoldstraat, plus hun kinderen, maar het kan best dat dat pas later was, op mijn dertiende of veertiende, en dat ik alles nu een beetje door elkaar haal.