16 Met Roland naar de Bibliothèque Nationale

 

We waren eindelijk afgestudeerd in misschien wel de kleinste groep eindejaars ooit. Met amper vier namelijk. Tijdens dat laatste jaar waren de twee Nederlanders bijzonder afwezig, en waren we eigenlijk vaak maar met zijn twee, Roland en ik. Roland is een heel ander temperament dan ik: hij denkt veel na voor hij gaat opnames maken, hij “previsualiseert” zoals ons dat op de academie voorgehouden werd. Hij bedenkt zijn foto’s en realiseert ze dan met extreme zin voor perfectie, eerst bij de opnames, dan bij het (toen analoge) printen. Hij heeft ooit tegen me gezegd dat hij vaak moeite had om zijn filmpje van twaalf negatieven vol te krijgen. Ik doe zo ongeveer het tegenovergestelde, hoewel ik ook vooraf een soort plan heb. Maar ik laat me verrassen door wat ik door de lens ontdek: het model, het landschap, het licht, de kleur, de cadrage. Ik fabriceer een overvloed aan negatieven, aan prints en mijn grootste werk bestaat er meestal in om een strenge selectie door te voeren. Dat hoeft Roland niet te doen, alles wat hij toont doorstaat meteen de kwaliteitstest. Dat leverde hem een wat zuiniger, stijlvaster en geconcentreerder eindwerk op dan mij. Ik toonde er kleurenfoto’s (de Proustreeks),, zoutdrukken (Schotse landschappen) en mijn eerste stillevens, waar ik intussen niet meer zo fier over ben, maar die wel de aanzet waren voor de rest van mijn werk, dat eigenlijk formeel voornamelijk uit “natures mortes” bestaat. Dali zou zeggen: natures mortes vivantes.

Aan de academie werd nogal verwezen naar de Bibliothèque nationale van Parijs. Daar wordt een heel uitgebreide collectie verzameld van de hedendaagse fotografie in het Département des estampes et de la photographie. Oud-afgestudeerden – René Borzée, Ben Hansen, Malou Swinnen – waren daar geweest en hadden daar waardering geoogst. Ze waren ontvangen door de conservateur en chef, Jean-Claude Lemagny. Vermits dat blijkbaar de weg naar de onsterfelijke roem was, zouden wij twee ook onze kans wagen.

De procedure was dat je schriftelijk een afspraak aanvroeg en een tijdje later kreeg je die  per handgeschreven brief. Op 28 juli 1995 dus zou dit belangrijk heerschap tijd voor ons maken. We boekten een goedkoop hotel voor één of twee nachten, ik weet het niet meer,  niet al te ver van 58, rue de Richelieu waar het Departement gedomicilieerd was. We hadden allebei een selectie mee van ons werk, netjes onder passepartout, in een portfolio. Het pak was loodzwaar, en bovendien was het die dagen snikheet. We kwamen al zwetend aan. En we werden op het afgesproken uur tot bij Lemagny gebracht, het was ergens rond vier uur. Daarna zou blijken dat we zijn laatste afspraak van die dag waren.

Na de begroeting begon de conservator aan zijn lecture. Ik was eerst aan de beurt. Hij bekeek de foto’s in totale stilte, draaide in een traag tempo de foto’s om, wat enigszins ongemakkelijk aanvoelde. Als hij er helemaal doorheen was begon hij helemaal van voor af aan en dan kwam het commentaar. Het was verrassend neutraal, beschrijvend maar ook verhelderend. Ik herinner me dat hij zei dat ik in mijn stillevens – die ik Eloignements noemde -, de diepte afschafte die ik mijn andere reeks, de Paysages habitables, had geschapen. Daarna deed hij precies hetzelfde voor Roland. Het duurde flink lang, we gingen de ons toegemeten tijd flink overschrijden. Aan het einde zei hij bij elk van ons dat hij ons ging “beroven”, waarmee hij bedoelde dat hij graag een aantal van onze prints wilde houden voor het archief van de BN. Kon je dat weigeren? Tenslotte was het een blijk van waardering, want het waren er in ons beider geval een behoorlijk aantal, minstens tien van elk van ons. Terloops merkte hij op dat die passepartout’s niet gehoeven hadden. Het gesprek zou nog een poos verder gaan. Hij vroeg ons onder meer hoe het toch mogelijk was dat één enkele academie in dat kleine Hasselt zoveel goede fotografen produceerde. En jullie Belgen lijken bovendien ook nog vrienden, voegde hij eraan toe. Dan ging het opeens ook over onze vrienden uit Luik: Hubert Grooteclaes, Jean Janssis, Roland Castro. Hier in Frankrijk verslinden ze mekaar. Ik zei iets van dat het in België maar een kleine wereld was en dat er duidelijk geen van ons rijk van werd. Wij twee waren natuurlijk geflatteerd dat hij ons naast die halve beroemdheden plaatste.

Toen de tijd meer dan om was en we uitgelaten werd bleek dat hij met ons mee naar buiten stapte, en met zijn rugzakje huiswaarts ging, terwijl wij onze loodzware last weer in het hotel gingen deponeren. Een paar dagen later ontvingen we een bedankbrief, weer met de hand geschreven: “J’ai beaucoup admiré vos photos. Je ne saurais trop vous remercier pour la double série que vous avez donnée à nos collections.”

Een aantal jaren later kwam ik hem in Arles nog één keer tegen. Hij stak in een zomerpak, was intussen gepensioneerd, zat in de buurt van zijn vrouw die hem (toevallig) opgevolgd was en nu zelf foto’s aan het beoordelen was. En toen we een gesprek wilden aanknopen, werden we allebei onvriendelijk terechtgewezen. We moesten onze mond houden terwijl zij bezig was. Ik was nogal gepikeerd, maar tegelijk had ik een soort medelijden met deze charmante man die nu duidelijk uitgerangeerd was.